• on·ge·rijmd·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord ongerijmdheid ongerijmdheden
verkleinwoord

de ongerijmdheidv

  1. de mate waarin iets strijdig is met het gezonde verstand
     Wat een duivels gedoe, wat een ongerijmdheid.[2]
     Ongerijmdheid of een dubbele bodem kan daarbij bijvoorbeeld helpen. De topografische knipoog van 'Er gaat niets boven Groningen', het woordgrapje van Iamsterdam, het paradoxale 'Groot geworden door klein te blijven', het droge 'Even Apeldoorn bellen' na een kleine ramp. Doordat onze hersenen er iets meer werk voor moeten doen, beklijven ze beter.[3]
  2. iets dat strijdig is met het gezonde verstand


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028261396
  3.   Weblink bron
    Lambert Teuwissen
    “De beste reclames? 'Als iets lekker is moet je nooit zeggen dat het lekker is'” (17-03-2019), NOS