absurditeit
- Geluid: absurditeit (hulp, bestand)
- ab·sur·di·teit
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘ongerijmdheid’ voor het eerst aangetroffen in 1658 [1]
- afgeleid van absurd met het achtervoegsel -iteit [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | absurditeit | absurditeiten |
verkleinwoord | absurditeitje | absurditeitjes |
- dwaasheid
- Het woord absurditeit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "absurditeit" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "absurditeit" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ absurditeit op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be