malligheid
- Geluid: malligheid (hulp, bestand)
- mal·lig·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | malligheid | malligheden |
verkleinwoord |
de malligheid v
- het grappig of guitig zijn
- iets dat getuigt van grappig of guitig zijn
- ▸ Onzin. Jij hebt me niet gedwongen om op een tochtige overloop te gaan zitten, wel? Noch heb je me op dat schip gezet naar Londen. Ik neem de volledige verantwoordelijkheid voor die malligheid.[2]
- ▸ Volgens de klagers deed Cliteur de uitlatingen af als "malligheid", mogelijk aangewakkerd door "een paar flessen wijn". Hij zou Baudet er wel een keer op aangesproken hebben, maar toen die had verklaard dat hij niet nazistisch denkt of voelt, zou voor Cliteur de kous af zijn geweest.[3]
- [2] dwaasheid, zotheid, gekheid, capriool, grappigheid ,guitigheid, grap, grol, kwajongensstreek, bokkensprong, idioterie, aperij
- Het woord malligheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tracy Chevalier“Opmerkelijke Schepsels” (2009), Orlando, ISBN 978949208651-8
- ↑ Weblink bron “Toenemende kritiek op Baudet-mentor Paul Cliteur” (28-11-2020), NOS