• on·ei·gen·lijk
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen oneigenlijk oneigenlijker oneigenlijkst
verbogen oneigenlijke oneigenlijkere oneigenlijkste
partitief oneigenlijks oneigenlijkers -

oneigenlijk

  1. niet overeenkomend met de oorspronkelijke bedoeling
  2. niet overeenkomend met de oorspronkelijke betekenis
  3. (letterkunde) figuurlijk
89 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[2]