• on·eer
  • afleiding van eer met het voorvoegsel on- [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord oneer
verkleinwoord

de oneerv / m

  1. zonder respect; alles wat in strijd is met de eer en waarover men zich zou moeten schamen
    • Wat ze gedaan hebben is verschrikkelijk; het doet oneer aan de herinnering aan mijn zoon. Aylan was amper twee jaar oud toen zijn leven eindigde." [2] 
    • De scheppingsorde is tijdloos, maar geldt dat ook voor de wijze van hoofdbedekking in Korinthe? Ik vraag me dit af vanwege de retorische vragen van Paulus in 1 Korinthe 11:13 en 14: „Oordeelt u zelf, is het gepast dat de vrouw ongedekt tot God bidt?” Vervolgens: „Leert de natuur zelf niet dat het een oneer voor de man is als hij lang haar draagt?” En de man moet het hoofd niet bedekken als hij bidt of profeteert, aangezien hij het beeld van de heerlijkheid van God is (vers 7). De Joden denken daar op basis van Leviticus 10:6 trouwens heel anders over. [3] 
76 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[4]