• on·eer·lijk·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord oneerlijkheid oneerlijkheden
verkleinwoord

de oneerlijkheidv

  1. de mate waarin iets oneerlijk of onrechtvaardig is; de mate waarin iets in strijd is met de goede trouw
     In de opname van het telefoongesprek die vanmiddag tijdens het verhoor werd afgespeeld, is te horen dat Trump zegt dat Raffensperger een groot risico loopt. Dat oneerlijkheid en incompetentie ervoor zorgden dat ze het noodzakelijke aantal stemmen niet konden vinden. Als Raffensperger volhoudt dat er geen sprake is geweest van een misdrijf, zegt Trump dat dat heel gevaarlijk is om te zeggen.[2]
     De commentaren in de Britse kranten waren vanmorgen vernietigend voor de premier. De conservatieve krant The Times schrijft dat Johnsons "herhaalde oneerlijkheid" voor een effectief bestuur uiterst ondermijnend is. "Elke dag die hij aanblijft, vergroot het gevoel van chaos", schrijft de krant. "Het is in het belang van het land dat hij weggaat."[3]
  2. iets dat getuigt van onrechtvaardig on onbetrouwbaar gedrag
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Trump zette functionarissen onder druk: 'Er waren geen stemmen te vinden'” (21 juni 2022, 23:40), NOS
  3.   Weblink bron “Meer Britse bewindslieden weg vanwege gebrek aan vertrouwen in Johnson” (6 juli 2022, 10:01), NOS