onderscheidingsvermogen

  • on·der·schei·dings·ver·mo·gen
enkelvoud meervoud
naamwoord onderscheidingsvermogen onderscheidingsvermogens
verkleinwoord

het onderscheidingsvermogeno

  1. het vermogen om het verschil tussen het een en het ander te kunnen waarnemen
     Albert Egberts werd door de ene partij gezien als een junk die zijn onderscheidingsvermogen kwijt was, door de andere als weliswaar een 'martelaar', maar dan een die beter een minder obscuur slachtoffer had kunnen uitkiezen.[2]
  2. de mogelijkheid om te kunnen laten zien dat je anders bent dan anderen
     Diversiteit en onderscheidingsvermogen, dat is volgens Meijer en Lulofs juist de kracht van het in de hele regio als gezellig bekend staande horecaplein van Oldenzaal.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij  , ISBN 9789023479925
  3.   Weblink bron “'Betutteling inzake terrassenbeleid'” (25-06-2012), Tubantia