• on·aan·ge·raakt
stellend
onverbogen onaangeraakt
verbogen onaangeraakte
partitief onaangeraakts

onaangeraakt [1]

  1. niet fysiek beroerd
     Dus de OVSE heeft u niet gezegd dat de lichamen onaangeraakt moesten blijven?[2]
     Vermoeidheid en spanning leken de Australiërs van scoren te gaan houden, maar met nog zo'n vijf minuten te gaan maakte Elise Kellond-Knight toch nog de gelijkmaker toen haar lage corner door een kluwen van benen onaangeraakt in de verre hoek vloog.[3]
  2. (figuurlijk) niet fysiek beroerd en daardoor onbedorven
     Wat was het toch dat zich aan zijn waarneming onttrok, waardoor hij moest blijven kijken naar wat steeds hetzelfde was maar steeds ook weer volkomen nieuw, want onaangeraakt door de waarneming, onbegrepen door de geest? Zo ook waren Catharina's ogen geweest, omfloerst door het ontbrekende in haar Aziatische plooi, van iedere bepaaldheid ontdaan, wezenloos, begoochelend, verlammend als een blote kont, zich verhoudend tot andere ogen als het zwijgen tot het woord.[4]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Alexey Kostroebitsky, minister Binnenlandse Veiligheid Donetsk” (10-07-2015), NOS
  3.   Weblink bron “Noorwegen schakelt Australië uit via strafschoppen” (22-06-2019), NOS
  4. Gewassen vlees”   (2014), Em. Querido's Uitgeverij  , ISBN 9789021436173