omzichtig
- om·zich·tig
- In de betekenis van ‘behoedzaam’ voor het eerst aangetroffen in 1630 [1]
- Samenstellende afleiding van om en zicht met het achtervoegsel -ig [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | omzichtig | omzichtiger | omzichtigst |
verbogen | omzichtige | omzichtigere | omzichtigste |
partitief | omzichtigs | omzichtigers | - |
omzichtig
- met grote zorgvuldigheid, nauwkeurig omziend om fouten te vermijden
- Het afwegen van kleine hoeveelheden stof vergt een omzichtige benadering.
1.
omzichtig
- op omzichtige wijze
- Hij zette omzichtig het gerepareerde toestel weer in elkaar.
- Het woord omzichtig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "omzichtig" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "omzichtig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ omzichtig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be