omtrek
- om·trek
- In de betekenis van ‘hoofdlijn die grenzen van een figuur bepaalt’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1586 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | omtrek | omtrekken |
verkleinwoord | omtrekje | omtrekjes |
- (wiskunde) de lengte van een gesloten kromme
- De omtrek van een cirkel bedraagt 2π maal de straal.
- grenslijn.
- omvang van een lichaam
- het gebied rondom een bepaalde plaats
- Dat is in de wijde omtrek niet te vinden.
- ▸ Veel keus had ik echter niet, want het was soms het enige water in de wijde omtrek.[2]
- In de wijde omtrek.
1. de lengte van een gesloten kromme
4. het gebied rondom een bepaalde plaats
vervoeging van |
---|
omtrekken |
omtrek
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omtrekken
- ... dat ik omtrek.
vervoeging van |
---|
omtrekken |
omtrek
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omtrekken
- Ik omtrek.
- gebiedende wijs van omtrekken
- Omtrek!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omtrekken
- Omtrek je?
- Het woord omtrek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "omtrek" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "omtrek" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be