omkring
Nederlands
Uitspraak
Uitspraak
Woordafbreking
- om·kring
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van om en kring
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | omkring | omkringen |
verkleinwoord | omkringetje | omkringetjes |
Zelfstandig naamwoord
ómkring m
- het gebied rondom een bepaald punt.
- Een wijde omkring van den grond verheugt zich in de schaduw dier duizenden twijgen, dier honderd duizenden bladen.[1]
Synoniemen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
omkringen |
omkríng
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omkringen
- Ik omkring.
- gebiedende wijs van omkringen
- Omkring!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omkringen
- Omkring je?
Gangbaarheid
- Het woord omkring staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ blz 67 Het heilige land: of mededeelingen uit eene reis naar het oosten, gedaan in de Jaren 1849 en 1850, in gezelschap van hare koninklijke hoogheid, de prinses Marianne der Nederlanden
Gerhard Heinrich van Senden
J. Noorduyn en Zoon, 1851
Noors
Uitspraak
Woordafbreking
- om·kring
Woordherkomst en -opbouw
Naar frequentie | 1438 |
---|
Bijwoord
omkring
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Typische woordcombinaties
- gå omkring
- kjøre omkring
- løpe omkring
- ta omkring
Uitdrukkingen en gezegden
- se seg omkring
rondkijken
- gå omkring i byen
in de stad rondlopen
- Slikt skjer aldri her omkring.
Zulke dingen gebeuren nooit hier in de buurt.
Voorzetsel
omkring
Uitdrukkingen en gezegden
- omkring år 1900
omstreeks 1900
- sitte omkring bordet
rond de tafel zitten
- ta omkring (noen)
(iemand) omarmen / omhelzen
Nynorsk
Uitspraak
Woordafbreking
- om·kring
Woordherkomst en -opbouw
Bijwoord
omkring
Typische woordcombinaties
- ta omkring
Uitdrukkingen en gezegden
- sjå seg omkring
rondkijken
- gå omkring i byen
in de stad rondlopen
- Slikt skjer aldri her omkring.
Zulke dingen gebeuren nooit hier in de buurt.
Voorzetsel
omkring
Uitdrukkingen en gezegden
- omkring 1950
omstreeks 1950
- sitje omkring eit bord
rond de tafel zitten
- ta omkring (nokon)
(iemand) omarmen / omhelzen