• om·streeks
  • In de betekenis van ‘voorzetsel’ voor het eerst aangetroffen in 1776 [1]
  • Samenstellende afleiding van om en streek met het achtervoegsel -s [2]

omstreeks

  1. dicht in de buurt van
    • Als het meezit, dan zal ik omstreeks 12.00 uur bij je aankomen. 
     In de Grieks-en in de Rooms-Katholieke kerk werd hij vereerd. Reeds in de negende eeuw breidde zijn roem zich uit van Klein-Azië naar Italië en omstreeks het jaar duizend zelfs over de Alpen.[3]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]