• oli·gar·chie
  • Leenwoord uit het Grieks, in de betekenis van ‘regering van weinige personen of families’ voor het eerst aangetroffen in 1720 [1]
  • met het voorvoegsel oligo- en met het achtervoegsel -archie [2]
  • afgeleid van oligarch met het achtervoegsel -ie
enkelvoud meervoud
naamwoord oligarchie oligarchieën
verkleinwoord oligarchietje oligarchietjes

de oligarchiev [3]

  1. regering van slechts weinig personen die behoren tot de bevoorrechte klasse; een verbasterde vorm van de aristocratie
72 % van de Nederlanders;
73 % van de Vlamingen.[4]