• od·rá·žet

odrážet imperfectief  

  1. afweren
    «Chce-li si závodník na špici pole udržet své místo, musí odrážet nástupy soupeřů.»
    Als een deelnemer aan het hoofd van het deelnemersveld zijn plek wil behouden dan moet hij aanvallen van zijn concurrenten afweren.
  2. ontkennen, afwijzen
    «Ministr odráží nařčení svých kolegů z korupce i ze zpronevěry.»
    De minister ontkent de aantijgingen van corruptie én verduistering van zijn collega's.
  3. afduwen, wegduwen
    «Poté, co přišlo do člunu dalších pět lidí, odráží náš gondoliér dlouhou tyčí od břehu.»
    Nadat nog vijf andere mensen in de sloep waren gestapt duwt de gondelier met een lange stok ons van de oever af.
  4. manifesteren
  5. reflecteren, weerspiegelen
    «Hliníková fólie na zeď za radiátorem odráží teplo.»
    De aluminiumfolie op de muur achter de radiator reflecteert de warmte.
  1. zastavovat, zahánět
  2. odmítat
  3. odstrkovat, odbíjet
  4. zrcadlit imperfectief