nozem
- no·zem
- Nozem is eigenlijk een letterwoord: Nederlandse Onderdaan Zonder Enige Moraal (dit is een taalkundig onjuiste maar buiten de taalkunde vaak gebruikte verklaring van het woord).
- In de betekenis van ‘branieschopper’ voor het eerst aangetroffen in 1955 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | nozem | nozems |
verkleinwoord | nozempje | nozempjes |
- (cultuur) zelfbewuste, stoer geklede, van vetkuif en buikschuiver voorziene branieschopper (uit de jaren vijftig/zestig)
- ▸ Het was vrijwel onmogelijk om eraan te komen, slechts enkele nozems lukte dat op een of andere manier.[4]
- (bij uitbreiding), (pejoratief) iemand die blijk geeft van provocatief gedrag, ± probleemjongere
- (pejoratief) onwetende snotneus, groentje
- Hij is toch maar een nozem.
- (pejoratief) iemand met meer spieren dan hersenen
- Wat een domme nozem.
- Het woord nozem staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "nozem" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
78 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "nozem" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ nozem op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044632767
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be