• no·zem
  • Nozem is eigenlijk een letterwoord: Nederlandse Onderdaan Zonder Enige Moraal (dit is een taalkundig onjuiste maar buiten de taalkunde vaak gebruikte verklaring van het woord).
  • In de betekenis van ‘branieschopper’ voor het eerst aangetroffen in 1955 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord nozem nozems
verkleinwoord nozempje nozempjes

de nozemm [3]

  1. (cultuur) zelfbewuste, stoer geklede, van vetkuif en buikschuiver voorziene branieschopper (uit de jaren vijftig/zestig)
     Het was vrijwel onmogelijk om eraan te komen, slechts enkele nozems lukte dat op een of andere manier.[4]
  2. (bij uitbreiding), (pejoratief) iemand die blijk geeft van provocatief gedrag, ± probleemjongere
  3. (pejoratief) onwetende snotneus, groentje
    • Hij is toch maar een nozem. 
  4. (pejoratief) iemand met meer spieren dan hersenen
    • Wat een domme nozem. 
91 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[5]