ngeroeb
- nge·roeb
- Herkomst: Sefardisch (Portugees) Hebreeuws, letterlijk: 'vermenging' (bij gebieden, spijzen, enz.) [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ngeroeb | ngeroebiem |
verkleinwoord |
- (Jiddisch-Hebreeuws) omheining van een woongebied waarbinnen het op sjabbat geoorloofd is om voorwerpen te dragen
- (Jiddisch-Hebreeuws) bekorting van: ngeroeb tabsjilien
- ngeroeb tabsjilien
- Hebreeuws: eroev
- Het woord 'ngeroeb' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.