• neu·ro·se
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘psychiatrisch ziektebeeld’ voor het eerst aangetroffen in 1863 [1]
  • met het voorvoegsel neuro- en met het achtervoegsel -ose [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord neurose neurosen
neuroses
verkleinwoord - -

de neurosev [3]

  1. (medisch) psychiatrisch ziektebeeld zonder aanwijsbare lichamelijke oorzaak, gekenmerkt door angst, depressiviteit, spanning en eventueel obsessief gedrag, waarbij het prestatievermogen intact blijft
98 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]