negroïde
  • ne·groï·de, ne·gro·ide
  • van Engels negroid, op te vatten als afleiding van neger met het achtervoegsel -oïde, in de betekenis van ‘met negerkenmerken’ aangetroffen vanaf 1869 (zie vindplaats hieronder) [1] [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen negroïde negroïder negroïedst
verbogen negroïdere negroïedste
partitief negroïdes negroïders -

negroïde

  1. met kenmerken van mensen afkomstig uit Sub-Saharaans Afrika
    • Na een debat dat bij onze noorderburen al twee jaar woedt en in juni zelfs leidde tot een rechterlijke uitspraak lijkt het onvermijdelijk dat Zwarte Piet bij de volgende intrede van Sinterklaas een facelift krijgt. Hij moet in elk geval af van zijn ‘negroïde stereotypering’ en hij mag ook geen onderdanig gedrag meer vertonen. ‘Misschien wordt Zwarte Piet wel de ceo van Sinterklaas’, zegt de Amsterdamse burgemeester Eberhard van der Laan. [3] 
    • De politie doet onderzoek naar het ingeslagen raam bij de Plus. Ook roepen ze via Twitter getuigen op. De politie heeft op de eigen website een signalement van de verdachten vrijgegeven. Het gaat om twee negroïde mannen, die beiden ongeveer 1.80 meter lang zijn. [4] 
      De Negroïde tijpe vindt men in het zuidelijk gedeelte van Afrika, Madagaskar, Malacca; de Abeten der Philippijnen behooren er toe, alsmede de bewoners van Nieuw-Guinea, Nieuw-Caledonie en Tasmania.[5]
94 % van de Nederlanders;
74 % van de Vlamingen.[6]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. negroïde op website: Etymologiebank.nl
  3. de Standaard 1 september 2014
  4. Tubantia 31 juli 2017
  5. D.Lubach
    Menschenrassen. (1869) in: Album der natuur - Wetenschappelijk bijblad., Gebroeders Hoitsema, Groningen, p. 8 op nrc.nl  
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be