naverwant
- na·ver·want
- bn: samenstelling van na bw "dichtbij staand" en verwant bn "door familiebanden verbonden" [1][2]
- zn: samenstelling van na bn "dichtbij staand" en verwant zn "iemand waar men familiebanden mee heeft" [3][2]
stellend | |
---|---|
onverbogen | naverwant |
verbogen | naverwante |
partitief | naverwants |
naverwant
- daaraan gekoppelde; daarmee samenhangend
- ▸ Met de groei van onze bevolking en naverwante woningbouw is het onmogelijk een luchthaven van dergelijke omvang op de huidige lokatie te handhaven.[4]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | naverwant | naverwanten |
verkleinwoord |
de naverwant m
- een nabij familielid
- Het woord naverwant staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "naverwant" herkend door:
60 % | van de Nederlanders; |
68 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “’Verplaats Schiphol naar eiland voor de kust’” (04 sep. 2018), De Telegraaf
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be