'nakaarten'
  • na·kaar·ten

nakaarten [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
nakaarten
kaartte na
nagekaart
zwak -t volledig
  1. na afloop van een gebeurtenis, deze gebeurtenis met elkaar bespreken, praten over iets dat al geëindigd is
    • Dat Crombez begeesterd blijft nakaarten over zijn rendez-vous met Pepper , is precies wat werkgeversorganisatie Voka wil bewerkstelligen met de jaarlijkse politieke zomerstages. [3] 
    • De jaarlijkse Brommercross in Lonneker is teruggebracht van acht naar zes uur. Zodat het volk nog een tijdje blijft nakaarten in de feesttent. Paar pilsjes drinken aan de 'vitaminebar' en voor een tussendoortje naar de VVV, dat hier staat voor Vies Vet Veel. [4] 
  • nakaarten heeft geen zin
het heeft geen zin om door te gaan met zeuren over iets dat als geweest is en niet meer kan veranderen
88 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[5]
  1. nakaarten op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. de Standaard 23 AUGUSTUS 2016 Sylvie Van Ginneken
  4. Tubantia 25-10-2009
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be