kaarten
- kaar·ten
- In de betekenis van ‘kaartspelen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1394 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
kaarten |
kaartte |
gekaart |
zwak -t | volledig |
kaarten
- inergatief een kaartspel spelen
- Er werd die avond gezellig wat gekaart en gepraat.
- ▸ Op de derde dag kwamen we aan bij een verlaten herdershut langs de woeste Kerns rivier en besloten al snel daar te blijven voor een zero in de natuur. De hele dag werd er gekaart, vuur gemaakt, gezwommen en geschilderd.[2]
1. een kaartspel spelen
de kaarten mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord kaart
- ▸ Behalve digitale kaarten op mijn telefoon droeg ik ook papieren kaarten en een kompas met me mee, maar al na een aantal weken gooide ik alle papieren kaarten weg om gewicht te sparen.[2]
- kaartenactie, kaartenbak, kaartenblad, kaartenboek, kaartenhouder, kaartenhuis, kaartenkamer, kaartenmaker, kaartentafel, kaartentafellamp, kaartenwerk
- Het woord kaarten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kaarten" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "kaarten" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ 2,0 2,1 Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
kaarten
- kaarten; een kaartspel spelen
kaarten
- kaarten; een kaartspel spelen