kaartenhuis
- Geluid: kaartenhuis (hulp, bestand)
- IPA: / ˈkartə(n)ˌhœys / (3 lettergrepen)
- kaar·ten·huis
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kaartenhuis | kaartenhuizen |
verkleinwoord | kaartenhuisje | kaartenhuisjes |
het kaartenhuis o
- constructie van tegen elkaar gezette speelkaarten
- ▸ Ik heb liever Chardins figuren dan zijn ijzige voorwerpen, de zittende jongeman. Hij staat bekend om zijn stillevens, maar moet een voortreffelijk portretschilder zijn geweest (meisjesachtig profiel van de jongeman voor het kaartenhuis).[3]
- (figuurlijk) constructie de makkelijk in elkaar stort, een niet stevig constructie
- De grootse plannen van de regering bleken een kaartenhuis te zijn.
- Het leven is een kaartenhuis, en bij hem is een van de onderste kaarten eruit getrokken. Zo omschrijft Van Dijk de situatie waar hij in is beland. „En ja, dan stort alles in elkaar.” [4]
-
1. Een kaartenhuis.
-
1. Het kaartenhuis, een schilderij van Chardin .
-
De dochter en de zoon van Jan Maszkowski bouwen een kaartenhuis
- [2] luchtkasteel
- [1] speelkaart
- Het woord kaartenhuis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kaartenhuis" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ kaartenhuis op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Véronique Pittolo (vert. Rokus Hofstede)Het voorwerp: het letterlijke en het figuurlijke in: Terras., 06 jrg. 4 nr. 1 (voorjaar 2014), Perdu, Amsterdam, ISBN 9789051880984, p. 59
- ↑ NRC Kim BosFloor Rusman 21 oktober 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be