napraten
- na·pra·ten
- samenstelling van na en praten
napraten
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
napraten |
praatte na |
nagepraat |
zwak -t | volledig |
- na een gebeurtenis even met elkaar praten over wat er gebeurd is en andere zaken
- Na de vergadering was er gelegenheid voor gezellig napraten.
- ▸ Wat wil je nog meer? We sliepen allemaal op de vloer bij Trail Angel Shrek, waar we nog lang bleven napraten.[1]
- niet al te kritisch in navolging van een ander iets zeggen
- Waumans oppert dat er niet zozeer méér woede is, maar dat deze vooral zichtbaarder is. „Ik ben ervan overtuigd dat op social media veel mensen elkaar napraten - de retweet is er niet voor niets - en dat het dan ideaal is om je te profileren in een duidelijke richting. Met een roman kan dat niet zo eenvoudig. Woede is niet charmant is voor een roman.” [2]
- Het woord napraten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "napraten" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ NRC Toef Jaeger 23 december 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be