1. Op dit schilderij van Crijn Hendricksz   geeft Christus (links) 's nachts onderricht aan Nikodemus, de nachtdiscipel.
  • nacht·dis·ci·pel
enkelvoud meervoud
naamwoord nachtdiscipel nachtdiscipelen
nachtdiscipels
verkleinwoord - -

de nachtdiscipelm

  1. (persoon) (religie) iemand die niet openlijk voor zijn christelijke overtuiging uitkomt
      En hij vreesde een woord teveel te zeggen, waaruit blijken kon dat hij zich schaarde bij het volk des Heeren. Hij was een nachtdiscipel.[1]
     Wie zou hebben durven verwachten, dat juist Jozef van Arimathèa en de nachtdiscipel Nicodemus het lichaam van Jezus hebben afgenomen en begraven?[2]
  1.   Weblink bron (1944) in:
    Overeem, Jac.
    Zijn eerste gemeente : Van een jongen dominee en zijn boerenvolk, Flevo, Voorthuizen, p. 158
  2.   Weblink bron
    D.B.
    De Heere der heerlijkheid gestorven en begraven in: De Banier, jrg. 15 nr. 2453 (9 april 1936), N.V. Nieuwsblad en Drukkerij De Banier, Rotterdam, p. 1 kol. 1