• mou·lu·re
enkelvoud meervoud
naamwoord moulure moulures
mouluren
verkleinwoord (mouluurke) -

de moulurev / m

  1. (bouwkunde) lijst die als versiering langs de randen van een oppervlak is aangebracht
     Met behulp van deze baluster met moulure in dennenhout (920 x 25 x 60 mm) monteer je de hoognodige handrail voor je trapleuning.[2]
      Ik die in jaren lang geen goede moulure der antieken gezien heb, en die ze hier hebben zijn zeer mooi, en die in die jaren steeds het levend model onder de oogen heb gehad, ik sta verbaasd over de almachtige kennis en juistheid van sentiment van de ouden, nu ik het eens goed terug zie.[3]
  • in een mouluurke zetten
    trots laten zien, pronken met
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron Gearchiveerde versie “Baluster met moulure in den 920x25x60MM” op zelfbouwmarkt.be
  3.   Weblink bron
    Vincent van Gogh (ed. J. van Gogh-Bonger)
    “Brieven aan zijn broeder. Deel 2. nr. 445” (1914), Mij. voor goede en goedkoope lectuur, Amsterdam, p. 607