morgenstraal
- Geluid: morgenstraal (hulp, bestand)
- IPA: / ˈmɔrɣənˌstral / (3 lettergrepen)
- mor·gen·straal
- samenstelling van morgen zn en straal zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | morgenstraal | morgenstralen |
verkleinwoord | morgenstraaltje | morgenstraaltjes |
- (dichterlijk) lichtbundel afkomstig van de opkomende zon
- ▸ Toen zij ontwaakte scheen een gouden morgenstraal door de smalle vensternis op haar gelaat.[1]
- Het woord 'morgenstraal' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Het beeld in den tuin. in: De Gids., jrg. 74. deel 3 nr. 7 (juli 1910), P.N. van Kampen & zoon, Amsterdam, p. 14