Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mor·gen·straal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord morgenstraal morgenstralen
verkleinwoord morgenstraaltje morgenstraaltjes

Zelfstandig naamwoord

de morgenstraalv / m

  1. (dichterlijk) lichtbundel afkomstig van de opkomende zon
     Toen zij ontwaakte scheen een gouden morgenstraal door de smalle vensternis op haar gelaat.[1]
Synoniemen
Hyperoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Het beeld in den tuin. in: De Gids., jrg. 74. deel 3 nr. 7 (juli 1910), P.N. van Kampen & zoon, Amsterdam, p. 14