• mor·gen·straal·tje

het morgenstraaltjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord morgenstraal
     Vrolijk zie ik aan de kimmen
    't Eerste morgenstraaltje glimmen
    [1]
  1.   Weblink bron
    Katharina Wilhelmina Bilderdijk-Schweickhardt
    “Poëzy : De weduw.” (1854), H.A.M. Roelants, Schiedam, p. 79