monotheïsme
- Geluid: monotheïsme (hulp, bestand)
- mo·no·the·is·me
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘geloof in één god’ voor het eerst aangetroffen in 1832 [1]
- afgeleid van het Griekse θεος 'theos' (god) met het voorvoegsel mono- en met het achtervoegsel -isme [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | monotheïsme | - |
verkleinwoord | - | - |
- (religie) geloof aan één god in plaats van vele goden
1.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord monotheïsme staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ "monotheïsme" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ monotheïsme op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).