Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘stelsel waarbij regering en volksvertegenwoordiging één macht vormen’ voor het eerst aangetroffen in 1860 [1]
van modern Latijnmonismus; op te vatten als afgeleid van mono"bestaande uit één zaak" met het achtervoegsel -isme[2]
Wel is het duidelijk dat die kern bestaat uit een web van geheugen en bewustzijn - de twee elementen niet alleen van verbeelding, maar van de menselijke bewuste geest in het algemeen. Die eenheid, dat monisme, is de reden waarom zoveel schrijvers bezig zijn met identiteit en autobiografie.[4]
(filosofie) een leerstelsel dat één beginsel aanneemt ter verklaring van verschijnselen
Bekker hanteerde weliswaar het cartesiaanse onderscheid van lichaam en geest, maar nergens verdedigde hij Spinoza's radicalere monisme: God en de mens bestaan uit een en dezelfde materie.[5]
(politiek) regeringsstelsel waarbij regering en volksvertegenwoordiging één macht zijn waardoor de parlementaire meerderheid meer directe invloed op de uitvoering van beleid heeft, maar de controlerende taak van het parlement als geheel eerder in het gedrang komt
Midden jaren zeventig van de vorige eeuw hield toenmalig Tweede Kamervoorzitter Anne Vondeling (PvdA) in zijn boek Tweede Kamer, lam of leeuw? een vurig pleidooi voor een meer zelfstandig, minder naar het kabinet buigende volksvertegenwoordiging. Zijn woorden hadden toen weinig resultaat: in de jaren daarna nam het monisme alleen nog maar toe. Maar afgelopen jaren bleek de situatie anders. Er was volop ruimte voor de Tweede Kamer en die heeft daarvan gebruik gemaakt. Zoals het hoort in een volwassen democratie.[6]
Ofschoon Thorbecke zelf, blijkens de Narede van 1869, nadrukkelijk in dualistische termen dacht, met een eigen werkingssfeer voor kroon en parlement, liet zijn systeem in de praktijk een conjuncturele golfbeweging toe tussen dualisme en monisme.[7]