• du·a·lis·me
enkelvoud meervoud
naamwoord dualisme -
verkleinwoord - -

het dualismeo

  1. het aannemen van twee tegenover of onafhankelijk naast elkaar staande beginselen ter verklaring van de werkelijkheid
    • dualisme in de (natuurkunde) komt o.a. voor bij kleine deeltjes omdat men daar soms een verklaring moet geven vanuit de golftheorie en soms moet uitgaan van de eigenschappen als deeltje 
  2. tweeslachtigheid
  3. (politiek) opvatting dat regering en parlement twee onderscheiden machten zijn
96 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]