• twee·slach·tig·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord tweeslachtigheid tweeslachtigheden
verkleinwoord

de tweeslachtigheidv [1]

  1. iets tegenstrijdigs; iets met twee tegenovergestelde eigenschappen of effecten
     Later, toen ik eenmaal gewend was geraakt aan de voordelen van het verborgen houden van mijn gevoelens, ben ik consequent elke situatie of situatiebeoordeling uit de weg gegaan die door haar tweeslachtigheid niet met mijn belangen of bedoelingen strookte.[2]
     Ondanks die tweeslachtigheid die zich in veel delen van Polen manifesteerde, behaalden de Poolse en Oekraïnse legers daverende overwinningen.[3]
     "Aan de ene kant is het een middel om tabaksrokers te helpen stoppen", zegt Bastiaan Venhuis van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). "Maar over die tweeslachtigheid wordt juist gediscussieerd: is het een hulpmiddel of helpen we door de aantrekkelijkheid en de smaakjes mensen juist aan het roken?"[4]
  2. met zowel mannelijke als het vrouwelijke geslachtskenmerken
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Péter Nádas
    “Het boek der herinneringen” (1986), Athenaeum - Polak & Van Gennep  , ISBN 9055154407
  3. “Polen : roman over de strijd van het Poolse volk door de eeuwen heen” (1984), Van Holkema & Warendorf  , ISBN 9026978073
  4.   Weblink bron “Weer doden in VS door e-sigaret, 'Ga vooral niet zelf experimenteren'” (Vrijdag 22 november 2019, 19:02), NOS