• mi·san·tro·pisch
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen misantropisch misantropischer
verbogen misantropische misantropischere
partitief misantropisch misantropischers -

misantropisch

  1. niet houdend van mensen
    • En ze beweert dat ze enorm intolerant kan zijn. ‘Soms heb ik een misantropische bui en moet ik gewoon even wat mensen haten.’ Maar voorts zijn we het erover eens dat slechte kanten nooit volledig slecht zijn.[1] 
    • Helaas wordt mijn menslievende mening niet door iedereen gedeeld. De Nederlandse overheid, bijvoorbeeld, komt de laatste tijd nogal misantropisch uit de hoek. Iedereen die niet supergeslaagd door het leven vlindert, wordt met argwaan bekeken. Bijstandsgerechtigden zijn potentiële fraudeurs, kinderen zijn opvangtoeslagvreters, zieken zijn kosten op pootjes en mantelzorgers vooral een handige manier om het laatste begrotingsgat te vullen. [2] 
  1. De Standaard 03 DECEMBER 2016
  2. Volkskrant 16 augustus 2013,