Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • men·sen·schuw
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen mensenschuw mensenschuwer mensenschuwst
verbogen mensenschuwe mensenschuwere mensenschuwste
partitief mensenschuws mensenschuwers -

Bijvoeglijk naamwoord

mensenschuw [1]

  1. iemand die liever alleen is dan in gezelschap van andere mensen
    • In zijn eigen, zelfgebouwde opnamestudio, achthoekig met een puntdak, sleutelde Van Gelder sinds 1959 aan een ‘cleane’ sound boordevol subtiliteit. De intentie was de ziel van de muziek te vangen. Maar hoe, dat was geheim. De apparatuur was altijd afgeplakt, zodat je niet kon zien wat voor techniek hij gebruikte. Met witte handschoenen zette hij de apparaten aan. Hij was een excentrieke, wat mensenschuwe figuur.[2] 
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Amanda Kuyper 2 september 2016
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be