• mi·san·tro·pie
  • van het Griekse misos ("haat") en anthropos ("mens")
enkelvoud meervoud
naamwoord misantropie
verkleinwoord

de misantropiev

  1. een levenshouding die zich kenmerkt door een pessimistische visie op de samenleving en het wantrouwen van mensen
    • De term ‘mislukking’ wordt te weinig geduid in de biografie, zegt Pam. Het is net als met de term ‘misantropie’ in de Hermanskunde: “Toch begrijpt ieder kind dat een werkelijke misantroop of een werkelijke mislukkeling nooit in staat was geweest zo'n omvangrijk oeuvre voort te brengen.” [1] 
    • En terwijl het geloof in de EU aan het afnemen is, zien we een opgang van misantropie, xenofobie en giftig nationalisme. We vrezen een terugkeer naar de jaren dertig als deze ontwikkeling niet wordt gestopt." [2] 
76 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[3]