miet
Niet te verwarren met: Miet |
- miet
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | miet | mieten |
verkleinwoord | mietje | mietjes |
de miet m
- (lhbt) (scheldwoord) man die een seksuele voorkeur voor mannen heeft
- ⚠️ Dit gebruik van het woord roept twijfels op over de gebruiker.
- ▸ Het tijdschrift Haagse Post publiceerde in 1977 een interview met drie jonge Amsterdamse criminelen die zich potenrammers noemden en die er hun „hobby” van hadden gemaakt om homoseksuelen gewelddadig te beroven. Een citaat uit dat onfrisse interview: „Als ik zo’n miet zie lopen dan word ik helemaal woest. Vieze mannetjes zijn het. Ik voel me gewoon een held als ik zo’n flikker te grazen neem. En ja god, als je zo’n kerel toch aan het rammen bent, waarom zou je hem dan niet meteen beroven?’’[6]
- ▸ ‘Ziet u die jongen daar? Dat zal u interesseren, u bent van de rechterlijke macht. Kijk, die daar, met dat gefriseerde haar en dat meisjesgezicht. Wat maakt u daarvan?’
Evert haalde de schouders op.
‘Iedereen,’ fluisterde Markman met een half oog op Jeanne, ‘zou natuurlijk zeggen, dat het een miet is. En nu is het wel verrekte gek, meneer Hoeck, maar als er iemand géen miet is, hier, en in heel Amsterdam durf ik wel zeggen, dan is híj het. Hij geeft alleen om meisjes, ondanks zijn verwijfd uiterlijk.[7]
- Het verkleinwoord mietje, waarvan de herkomst ook anders kan worden opgevat, is de meer gangbare vorm.
- (spinachtigen) benaming voor geleedpotigen uit de superorde Acariformes
- (landbouw) (Suriname) benaming voor torretjes die in rijstvoorraden leven
- Het woord 'miet' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ mietje op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ miet op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Ewoud Sanders“Poten- en pottenrammen” (6 april 2017) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron Simon Vestdijk“Verzamelde romans. Deel 19. Bevrijdingsfeest.” (1978), De Bezige Bij, Amsterdam, ISBN 9023460510, p. 69 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren