• mie·ten
  • miet met uitgang -en

de mietenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord miet
     Bernard ontmoet in een strandwinkeltje twee homofielen. Aanvankelijk reageert hij op hen met lichte spot, hij beledigt hen alleen door hen ‘mieten’ te noemen.[1]
  1.   Weblink bron
    Johan P. Snapper
    Evenbeeld en tegenbeeld : De fata morgana in Heeresma's „Een dagje naar het strand” in: Raster., jrg 4 nr. 1 (voorjaar 1970), Athenaeum - Polak & Van Gennep, Amsterdam, p. 67