midden- en kleinbedrijf

  • mid·den- en klein·be·drijf
enkelvoud meervoud
naamwoord midden- en kleinbedrijf 2. midden- en kleinbedrijven
verkleinwoord - -

het midden- en kleinbedrijfo

  1. (economie) in Nederland gangbare aanduiding voor de categorie ondernemingen met minder dan 250 werknemers
     Wereldwijd dreigt economische destructie: zzp’ers, horeca en midden- en kleinbedrijf, maar ook grote bedrijven in de luchtvaart en de toerismesector, kunnen nauwelijks nog het hoofd boven water houden.[1]
  2. (bedrijf) in Nederland gangbare aanduiding voor een onderneming met minder dan 250 werknemers
     In 2016 waren ruim 4,2 miljoen mensen werkzaam voor midden- en kleinbedrijven.[2]
     Best een gok: als buitenlander in Rusland een midden- en kleinbedrijf opzetten.[3]
  • De eerste benaming voor een categorie bedrijven is de oorspronkelijke betekenis. In het tweede decennium van de 21e eeuw is het ook in gebruik gekomen om afzonderlijke bedrijven aan te duiden, hoewel sommige taalgebruikers dit afwijzen. [4]
  • kmo (kleine of middelgrote onderneming) (in België gangbare aanduiding)
  1.   Weblink bron
    Gawie Keyser
    “Voor we het weten ligt de dolk in onze hand” (5 maart 2021) op nrc.nl  
  2.   Weblink bron “Nederlands MKB blijft groeien: hogere omzet en meer banen” (17 november 2017) op rijksoverheid.nl
  3.   Weblink bron
    Caroline van Keeken
    “Bitterballenkraam pal voor het Kremlin” (20 februari 2016) op nrc.nl  
  4.   Weblink bron
    Taaladviesdienst
    Vraag en antwoord : Midden- en kleinbedrijf in: Onze Taal., jrg. 83 nr. 2/3 (februari/maart 2014), Genootschap Onze Taal, Den Haag, p. 56