(economie) afkorting van kleine of middelgrote onderneming, bedrijven met maximaal 250 werknemers
Kathy begon bijna eeuw geleden als banketbakker en chocolatier in het prachtige centrum van het middeleeuwse Brugge.In de jaren zeventig werd de familie-onderneming gesplitst in de snoepfabriek Kathy Confiserie en de chocoladefabriek Kathy Chocolaterie. Bij de laatste verzorgen ongeveer honderd `arbeiders' en dertig `bedienden' de productie, verpakking en het transport van onder meer het zogeheten zeebanket, paaseitjes, kerstkransjes en pralines, waarvan in totaal zo'n 80 procent wordt geëxporteerd. "Een echt KMO-bedrijf", zegt financieel-directeur Bart Clinckaert, waarbij `KMO' staat voor kleine en middelgrote ondernemingen.[1]
VNO en NCW vermijden in het spraakgebruik angstvallig de uitdrukking midden- en kleinbedrijf. In plaats daarvan heeft Blankert het steevast over kleine en middelgrote ondernemingen (KMO). MKB is immers teveel een associatie met de bedrijven van Kamminga.Toch zeggen VNO/NCW dat er meer zit achter het verschil in benaming dan alleen kinnesinne om Kamminga's MKB-Nederland. Wie tot het KMO behoort wil groeien, MKB'ers zijn zoals ze zijn, luidt kort samengevat de redenering. De schoenenzaak op de hoek is MKB, de startende ondernemer KMO. Zodra KMO'ers echt groeien, vallen ze bijna van zelf in het ledenbestand van VNO en NCW, want van de ondernemingen met honderd tot vijfhonderd werknemers is 98,5 procent aangesloten bij VNO of NCW, terwijl de grote ondernemingen vrijwel allemaal lid zijn.[2]