• me·tho·dist
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘aanhanger van bepaalde godsdienst’ voor het eerst aangetroffen in 1738 [1]
  • afgeleid van methode met het achtervoegsel -ist [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord methodist methodisten
verkleinwoord methodistje methodistjes

de methodistm

  1. (religie) een lid van de methodistenkerk
    • George W. Bush is een methodist. 
95 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]