Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • men·sen·han·del
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord mensenhandel -
verkleinwoord mensenhandeltje -

Zelfstandig naamwoord

de mensenhandelm

  1. (handel) het werven, vervoeren of verhandelen van mensen tegen hun wil met als doel een of andere vorm van uitbuiting
    • In Europa wordt door de georganiseerde misdaad met mensenhandel jaarlijks ongeveer 25 miljard euro verdiend. [1] 
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen