• meer·ta·lig·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord meertaligheid -
verkleinwoord

de meertaligheidv

  1. de vaardigheid om meerdere talen vloeiend te kunnen spreken
    • De laatste jaren heeft het concept van de meertaligheid aan belang gewonnen in de door de Raad van Europa gehanteerde benadering van taalleren.[1]