• meer·stem·mig·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord meerstemmigheid
verkleinwoord

de meerstemmigheidv

  1. een muziekstuk waarin meerdere stemmen verschillende tonen produceren
     Een kerkkoortje, dat achter een soort kamerscherm staat, zingt hemelse gezangen, die mooi zijn in hun meerstemmigheid.[2]
  2. (figuurlijk) met meerdere standpunten; vanuit meerdere gezichtspunten
     Op de shortlist staan volgens de jury titels die - 'zelfs na twee, drie of vier keer lezen' - bleven verrassen: "Verhalen met een eigen blik, een ziel, een stem en soms meerstemmigheid, verhalen van schrijvers die weten wat ze doen, wat ze de lezer aandoen - of dat onderzoeken".[3]
     "Meerstemmigheid was het vertrekpunt van de tentoonstelling. We wilden vanaf het begin kijken wat er al heel vaak is getoond en wat nu juist een nieuwe plek verdient. Zo kunnen we een rijker en meer volledig verhaal vertellen."[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Het brilletje van Tsjechov : reizen door Rusland” (2014), Atlas Contact  , ISBN 9789045024875
  3.   Weblink bron “Dit zijn de 6 genomineerden voor de Libris Literatuur Prijs” (01-03-2021), NOS
  4.   Weblink bron
    Annephine van Uchelen en Lambert Teuwissen
    “Deze foto's laten zien 'waarom lang niet iedereen fotograaf is'” (08-06-2021), NOS