• meer·der·waar·dig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen meerderwaardig meerderwaardiger meerderwaardigst
verbogen meerderwaardige meerderwaardigere meerderwaardigste
partitief meerderwaardigs meerderwaardigers -

meerderwaardig

  1. beter dan iets of iemand anders
    • De dag na de moord op Martin Luther King vroeg één van haar leerlingen waarom hij was doodgeschoten. Ze wilde de leerlingen uitleggen wat discriminatie was en wat voor effect dit heeft op mensen. Ze verdeelde de kinderen in twee groepen: kinderen met blauwe ogen en kinderen met bruine ogen. Die dag waren de blauwogigen ‘meerderwaardig’ en kregen zij extra privileges, zoals een langere pauze, twee keer mogen opscheppen tijdens de lunch. De kinderen met bruine ogen moesten achter in de klas zitten en werden dom genoemd. De superieure groep begon zich beter te voelen en arroganter te gedragen. [2] 
    • De kerk heeft tijden gehad dat ze zich meerderwaardig voelde met haar kathedralen en invloed of met haar kerkhistorisch alibi. Tegenwoordig dreigt er minderwaardigheidsgevoel in het Westen. Maar beide zijn keerzijden van dezelfde medaille: Wij vinden onszelf belangrijk voor de wereld. Maar zo is het niet. God kan ons gebruiken, maar onze belangrijkheid ligt in de hemel, bij Hem. Dat geeft nederigheid en dankbaarheid, rust en vertrouwen, liefde en tevredenheid. Alleen zo is er een gezond gemeentelijk leven in de kerk. Moedig en met een sterke overtuiging. [3] 
78 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[4]