• mat·ten·klop·per
enkelvoud meervoud
naamwoord mattenklopper mattenkloppers
verkleinwoord

de mattenklopperm

  1. (huishouden) werktuig voor het schoonmaken van kleden door de kleden uit te kloppen
    • Overal op de expositie keert hij terug: de rieten mattenklopper. Sinds de oprichting van het Simplistisch Verbond op 29 november 1974 - een beweging tegen 'nodeloos ingewikkelde lulkoek' en 'krompraat' - is het 'degelijke, heilzame en oer-Hollandse wapen' het logo van de strijd voor een simpel en vrolijk bestaan. Zoals de 'Verbondshymne' het verwoordt: 'Mensen hou het simpel, leef met vlag en wimpel, 't scheelt per jaar een rimpel, dus hou het leven simpel!'[3] 
    • Groothuis noemt: gooi schoonmaakazijn in de wc bij wijze van ontkalker, kost geen drol. En: zet bakjes met diezelfde azijn neer om etens- en hondenluchtjes te verdelgen. Ook houdt ze een vurig pleidooi voor klamvochtig poetsen met microvezeldoekjes (zonder chemisch schoonmaakmiddel) op harde sopmuziek en hoopt ze op de terugkeer van mattenklopper, lamellenborstel en zeem in het arsenaal van huishoudgereedschap. [4] 
  • iemand met de mattenklopper geven
iemand bestraffen door hem op de billen te slaan met de mattenklopper
  1. mattenklopper op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. De Standaard 20 JULI 2007
  4. Tubantia Annemart Van Rhee 10-01-2017