marinehaven
  • ma·ri·ne·ha·ven
enkelvoud meervoud
naamwoord marinehaven marinehavens
verkleinwoord marinehaventje marinehaventjes

de marinehavenv / m

  1. haven voor een oorlogsvloot
     Daardoor waan ik me er eerder in een vervallen versie van Singapore dan in een Russische stad, die bovendien tot zo'n vijftien jaar geleden voor buitenlanders verboden terrein was, omdat er een marinehaven was gehuisvest.[2]
     Onderzeeër in de marinehaven van Den Helder[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Het brilletje van Tsjechov : reizen door Rusland” (2014), Atlas Contact  , ISBN 9789045024875
  3.   Weblink bron “Celstraffen geëist voor aanranding op marinebasis Den Helder” (13-07-2020), NOS