• ma·no·me·ter
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘drukmeter’ voor het eerst aangetroffen in 1751 [1]
  • afgeleid van het Franse manomètre [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord manometer manometers
verkleinwoord manometertje manometertjes

de manometerm

  1. een meetinstrument waarmee druk wordt gemeten.
    • Een duiker heeft een manometer als onderdeel van zijn duikuitrusting. 
82 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[3]