• mank
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen mank manker mankst
verbogen manke mankere mankste
partitief manks mankers -

mank

  1. (medisch) gebrekkig lopend door pijn of een misvorming
  2. (figuurlijk) gebrekkig door ongelijkheid of misvorming
vervoeging van
manken

mank

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van manken
    • Ik mank. 
  2. gebiedende wijs van manken
    • Mank! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van manken
    • Mank je? 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]