makrelen
Nederlands
Uitspraak
- (IPA in voorbereiding)
Woordafbreking
- ma·kre·len
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | makrelen | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de makrelen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord makreel
- meervoudsvorm als officiële benaming (straalvinnigen) een familie Scombridae van baarsachtige straalvinnige vissen waartoe de makreel, tonijn en bonito behoren. Als zodanig is deze familie vissen van groot belang voor de commerciële visserij. De familie telt in totaal ongeveer 55 soorten, verdeeld over 15 geslachten
Hyperoniemen
- [2] makreelachtigen, baarsachtigen, stekelvinnigen, beenvissen, straalvinnigen, beenvisachtigen, chordadieren, dieren
Hyponiemen (in taxonomische zin)
- [2] dwergtonijnen, gestreepte tonijnen, koningsmakrelen, tonijnen
- [2] Australische bonito, bonito, dubbellijnenmakreel, eilandmakreel, gevlekte boniet, gevlekte makreel, haaimakreel, hondstonijn, Indische makreel, korte makreel, makreel, ongestreepte bonito, slanke tonijn, Spaanse makreel, vlindertonijn, wahoo, West-Pacifische bonito
Verwante begrippen
- goudmakrelen, horsmakrelen, slangmakrelen, zwarte makrelen
- Atka makreel, bijlhorsmakreel, gaffelmakreel, geelgestreepte horsmakreel, geelvinmakreel, gouden makreel, goudmakreel, horsmakreel, Nieuw-Zeelandse horsmakreel, paardmakreel, regenboogstekelmakreel, Russels horsmakreel, slangmakreel, snoekmakreel, torpedostekelmakreel
Afgeleide begrippen
- Japanse makreelgeep
- makreelachtig, makreelboot, makreeldobber, makreelfilet, makreelgeep, makreelgepen, makreelhaai, makreelhaaien, makreelhaak, makreelnet, makreelschuit, makreeltuig, makreelvis, makreelvisser, makreelvisserij, makreellijn
Gangbaarheid
- Het woord makrelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.