Nederlands

 
Tonijn
Uitspraak
Woordafbreking
  • to·nijn
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tonijn tonijnen
verkleinwoord tonijntje tonijntjes

Zelfstandig naamwoord

de tonijnm

  1. (straalvinnigen) benaming voor snelle oceaanvissen uit het geslacht Thunnus  , gewild als consumptievis
    • Van de tonijnen is vooral de blauwvintonijn bedreigd in zijn voortbestaan door overbevissing. 
  2. (voeding) vlees van vissen uit het geslacht Thunnus  
    • Uit de Japanse keuken is tonijn is niet weg te denken. 
     Barbie werd uitgelachen dat hij al drie weken lang alleen maar ‘ramen bomb’ at (een pakje noedels met een pakje aardappelpuree en een blik tonijn door elkaar).[4]
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen