berberaap (Macaca sylvanus)
  • ma·kaak
  • Leenwoord uit het Portugees, in de betekenis van ‘hondsaap’ voor het eerst aangetroffen in 1929 [1]
  • Van het Portugese macaco dat afkomstig is van het Bantu makaku (enige apen), van ma- (numerisch voorvoegsel) en kaku (aap) [2].
enkelvoud meervoud
naamwoord makaak makaken
verkleinwoord makaakje makaakjes

de makaakm

  1. (primaten) een aap behorende tot een geslacht (Macaca) van apen van de Oude Wereld die leven in Azië van India en Tibet oostwaarts tot Japan, Java, de Filipijnen en Celebes en één soort in Noordwest-Afrika (de berberaap, Macaca sylvanus)
    • We hebben makaken gezien in de dierentuin. 
  2. (scheldwoord) iemand vanuit Noord-Afrika
    ⚠️ Dit gebruik van het woord roept twijfels op over de gebruiker.
78 % van de Nederlanders;
71 % van de Vlamingen.[3]